18868 |
razen en tieren |
brullen:
brullen (L353p Eksel)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
vuur schieten:
vuur schieten (L353p Eksel)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stuiken:
stuuke (L353p Eksel)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
kromme stapels:
krom stoapels (L353p Eksel),
olifantenpoten:
olifantepūūt (L353p Eksel)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24975 |
rechtop |
fiks:
fiks (L353p Eksel)
|
rechtopstaand, recht omhoog staand [fiks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17616 |
rechtstaande oren |
flaporen:
flapōēren (L353p Eksel),
staande oortjes:
stunde urkes (L353p Eksel)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rechtveerdig (L353p Eksel),
vaardig:
ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!
vēͅərdix (L353p Eksel)
|
handelend naar recht en billijkheid, rechtvaardig [gerecht, gerechtig] [N 85 (1981)] || Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
24082 |
rector |
overste:
överste (L353p Eksel)
|
Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25083 |
reeks, rij |
pesem:
pesem (L353p Eksel)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
reger (L353p Eksel)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|