25181 |
regenboog |
de bijs is over:
de bijs is euver (L353p Eksel),
einde van de bijs:
einde vanne bijs (L353p Eksel)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijsje:
bijske (L353p Eksel)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
regeren (L353p Eksel),
rēgənən (L353p Eksel)
|
regenen [ZND A1 (1940sq)] || regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
permable (<fr.):
permi-jabel (L353p Eksel),
permijabel (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30537 |
regenpijp |
afleider:
āflēǝr (L353p Eksel)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
24308 |
regenworm |
piering:
pi:reͅŋ (L353p Eksel),
pireŋ (L353p Eksel),
Veldeke
piering (L353p Eksel),
worm:
Veldeke
wörm (L353p Eksel)
|
pier, aardworm [ZND 14 (1926)], [ZND B2 (1940sq)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21195 |
reis |
op reis:
op reis (L353p Eksel),
reis:
mörgen kömt hij wier van de reis (L353p Eksel)
|
het gaan van een plaats naar een andere, meestal met een of ander vervoermiddel (reis) [N 90 (1982)] || Morgen komt hij weer van de reis (terug). [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
21201 |
reiskoffer |
valies (<fr.):
vlies (L353p Eksel)
|
Het voorwerp van leer, stof, riet om goederen mee op reis te nemen [koffer, valies] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21196 |
reizen |
reizen:
reizen (L353p Eksel)
|
een reis ondernemen [reizen, pelgrimmen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19388 |
rek |
rek:
reͅk (L353p Eksel)
|
Soort kast van latten en planken, zonder deur, om iets in op te bergen, b.v. in de keuken (rek, schap, hang) [N 79 (1979)]
III-2-1
|