32921 |
rij, wiers |
tijl:
tē̜l (L353p Eksel)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
18546 |
rijbroek |
culotte (fr.):
Rijbroek
culotte (L353p Eksel),
culotteboks (<fr.):
klotboks (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel),
Rijboks.
klotboks (L353p Eksel)
|
culot, in de betekenis van soort broek; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
reͅjən (L353p Eksel),
rijjen (L353p Eksel)
|
rijden [ZND A2 (1940sq)] || zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
trochelen:
trøxǝlǝn (L353p Eksel),
trōxǝlǝn (L353p Eksel)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
18358 |
rijglaars |
rijgbot:
rijgbotten (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] || rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26610 |
rijk malen |
het avanceert goed:
ǝt˱ avansērt ˲gut (L353p Eksel)
|
Met veel winst malen, vlot malen. [N O, 36l; A 42A, add.]
II-3
|
21435 |
rijk zijn |
er warm in zitten:
⁄t er wêrrem înzitten (L353p Eksel),
het einde van zijn goed niet weten:
⁄t ènd van ze goed nie witten (L353p Eksel),
stinkend rijk zijn:
stinkend rîêk zîên (L353p Eksel),
zo rijk zijn als het water diep is:
zoe rîêk es ⁄t waáter diep is (L353p Eksel)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
rijkdom:
ri.gdum (L353p Eksel)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21476 |
rijksveldwachter |
bode:
booj (L353p Eksel),
inə bōj (L353p Eksel)
|
een agent van de rijksveldwacht [die zorgt voor de handhaving van de orde op het platteland] [rijks, schabeletter, champetter, pandoer, garde, vörster] [N 90 (1982)] || een veldwachter [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
mp:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft!
M. Pie (L353p Eksel)
|
een lid van het militaire politiekorps [gendarm, harenmutsel, pakkeman, marechaus-see, massee] [N 90 (1982)]
III-3-1
|