33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
ręi̯zǝ(n) (L353p Eksel)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rimpəl (L353p Eksel)
|
een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
18396 |
ring |
ring:
rīŋk (L353p Eksel)
|
ring [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|
17587 |
ringbaard |
baard:
board (L353p Eksel),
ringbaard:
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
ringboaërd (L353p Eksel),
ringbaardje:
ringbarteke (L353p Eksel)
|
ringbaard [N 10b (1961)] || Ringbaard: korte baard die als ring om het gezicht loopt [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
ręŋǝ (L353p Eksel)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
uitpeulen:
oetpoolen (L353p Eksel)
|
[ZND 01u (1924)]
I-7
|
26615 |
ringmeel |
ringmeel:
reŋk[meel] (L353p Eksel)
|
Meel dat rondom de ligger in de steenkuip gevallen is. In l 288b verstond men onder ringmeel het meel dat rondom de stenen zat. Wanneer de stenen pas gescherpt waren en de molen opengebroken was geweest, gooide men er ringmeel over alvorens met malen te beginnen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømeelŋ het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 37e; Vds 161; Jan 166; Coe 151; Grof 179; A 42, add.; A 42A, 48 add.]
II-3
|
24234 |
ringmus |
boommus:
boummus (L353p Eksel)
|
ringmus
III-4-1
|
24449 |
ringrups |
ringelrups:
Veldeke
ringelrops (L353p Eksel)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (L353p Eksel),
rinkvinger (L353p Eksel),
rînkvinger (L353p Eksel),
PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.
rînkvinger (L353p Eksel)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] || Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)]
III-1-1
|