19414 |
rook |
domp:
domp (L353p Eksel)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20516 |
rookvlees |
gerookt vlees:
gerukt vliës (L353p Eksel)
|
rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
rø̜m (L353p Eksel),
rūǝm (L353p Eksel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 14 vraag 22a = zoet en 22b = zuur
roei̯m (L353p Eksel),
zaan:
zoo-w-en (L353p Eksel),
zōn (L353p Eksel),
zōn (L353p Eksel),
zōu̯ǝn (L353p Eksel),
zōǝn (L353p Eksel),
zǭn (L353p Eksel),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 14 vraag 22a = zoet en 22b = zuur
zaon (L353p Eksel)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room (vetlaag op melk) [ZND B2 (1940sq)] || room van de melk (het vette deel) [ZND 06 (1924)]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
puddinghorentje:
poddinghorekes (L353p Eksel)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
zaanpot:
daarin werd de room in bewaard, als er voldoende was, werd er boter van gemaakt, alles in dezelfde pot
zoonpot (L353p Eksel)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34243 |
roomschotel |
melkteil:
męlǝktęi̯l (L353p Eksel)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
18100 |
roos (rode uitslag) |
netelroos:
nittelroe`s (L353p Eksel),
roos:
rōē.s (L353p Eksel)
|
hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)] || huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzən (L353p Eksel)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
22426 |
roos van de schietschijf |
roos:
roewes (L353p Eksel)
|
De ronde plek die dient als middelpunt van een schietschijf [roos, gaudeaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20537 |
roosteren |
harsten:
harsen (L353p Eksel)
|
roosteren; Hoe noemt U: Op een rooster braden (roosteren, horsen, hersen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|