e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schijten kakken: kakǝn (Eksel), schijten: sxī.tǝn (Eksel) Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.] I-11
schikken (wbd) overeenkomen: euver ieën kommen (Eksel) met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen] [N 89 (1982)] III-3-1
schil van een vrucht schil: schel (Eksel) De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] I-7
schilderij schilderij: schilderij (Eksel) schilderij [ZND 06 (1924)] III-2-1
schilfer schilfer: schilver (Eksel) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4
schilmesje, aardappelmesje patattenmesje: petattemeske (Eksel) mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)] III-2-1
schimmel (plantje) schimmel: schummel (Eksel), Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  sxøməl (schummel) (Eksel) Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel). [N 92 (1982)] || schimmel [ZND 06 (1924)] III-4-3
schimpen beschampen: beschampen (Eksel) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schip schip: i sxēp, twi sxēpən (Eksel), scheep, twie schepen, klei scheepken (Eksel), sxê.p (Eksel) een schip, twee schepen [ZND A2 (1940sq)] || Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] || schip [RND] III-3-1
schipper schipper: sxipər (Eksel) schipper [RND] III-3-1