e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schortvol schoot: schoeët (Eksel) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: scheut, twie scheut (Eksel) Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)] III-3-1
schotel boterteil: diende om het vocht uit het botervet te kloppen na het karnen  boaterteil (Eksel), schotel: sxōtəl (Eksel, ... ), grote platte opdienschaal  schoitel (Eksel) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje tasje: taskə (Eksel), telloortje: teluurke (Eksel) schoteltje [ZND 45 (1946)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: schoors optrèkke (Eksel), sxōr (Eksel) een schouder [ZND B1 (1940sq)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderblad: schouerbloët (Eksel), schôôrbloaĕd (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  schoorbloaëd (Eksel), {scho.rblu\\t}  schoorblaod (Eksel) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)] || Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)] III-1-1
schoudermanteltje pelerine (<fr.): pelderin (Eksel, ... ) schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
schoven binden binden: bę.njǝ (Eksel) Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schoven opzetten in een hok opzetten: ǫp˲zętǝ(n) (Eksel) In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schram jaap: jaap (Eksel), krets: krets (Eksel, ... ), schar: schaêr (Eksel), schéér  schaer (Eksel), {sch:r}  schèr (Eksel), schram: schram (Eksel, ... ) Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)] || Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)] III-1-2