21176 |
sluismeester |
sluiswachter:
sluiswachter (L353p Eksel)
|
de persoon die belast is met het toezicht op en het gebruik van een sluis, vooral van schutsluizen (sasmeester, sluismeester, sasser, sassenier) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20168 |
sluitspeld |
toespeld:
toespeld (L353p Eksel),
touspel (L353p Eksel),
touwspel (L353p Eksel),
Eksels dialect: {t‹?wsp@l}. ps. ik weet niet precies hoe je het moet omspellen in Eksels dialect!! (heb het volgens R.N.D. omgespeld).
tauspel (L353p Eksel)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
17704 |
sluitspier van de aars |
frain (fr.):
frain (L353p Eksel),
pitser:
Uitzonderlijk.
pitser (L353p Eksel),
stropsel:
stropsel (L353p Eksel),
ströpsel (L353p Eksel)
|
spier die de aarsopening sluit [rem] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
20491 |
slurpen |
slurpen:
slurpen (L353p Eksel)
|
slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
zich langsheen:
zich langs hèn (L353p Eksel)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17741 |
smaak |
smaak:
smaak (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
smaak: het spek heeft een ranzige smaak [N 10 (1961)] || smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20490 |
smakken |
smetsen:
smetzen (L353p Eksel)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
belachelijk maken:
belachelék maken (L353p Eksel),
kleineren:
klenerend (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
doel:
doel (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
de smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel] [N 112 (2006)] || De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21136 |
smeer |
smeer:
smie-er (L353p Eksel)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|