17753 |
snor |
moustache (fr.):
moustache (L353p Eksel)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
25048 |
snorren |
goezen:
goezen (L353p Eksel)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22472 |
snorrepijp |
snor:
snor (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
snur (L353p Eksel)
|
het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp] [N 112 (2006)] || Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22717 |
snorrepijp add. |
snorren:
Met een snorrebot of grote knoop en een touw, een snorrend geluid voortbrengen door de snelle ronddraaiende beweging van een snorrebot. Er worden gaatjes gemaakt in de snorrebot waardoor het touw wordt gebracht, de bot blijft in het midden. De ronddraaiende beweging wordt bekomen door aanvankelijk de koord op te draaien en daarna in kadans aan de beide uiteinden van de koord te trekken.
snorren (L353p Eksel)
|
Snorren.
III-3-2
|
18023 |
snotbel |
snotbel:
snotbel (L353p Eksel)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
18026 |
snotneus |
snotjong:
snotjonk (L353p Eksel),
snotneus:
snotnoas (L353p Eksel),
snotnoaʔs (L353p Eksel),
wat ⁄n snotnoas (L353p Eksel),
snotter:
snotter (L353p Eksel)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] || Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)]
III-1-2, III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snotbel (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel,
L353p Eksel)
|
fluim [ZND A2 (1940sq)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18027 |
snotteren |
neus optrekken:
zen noaës optrèkken (L353p Eksel),
snotteren:
snooëteren (L353p Eksel),
snoteren (L353p Eksel),
snuffen:
snoffen (L353p Eksel),
snuiten:
snutten (L353p Eksel),
uitsnuiten
snutten (L353p Eksel)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
snuifke (L353p Eksel)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
prulletje:
prulleke (L353p Eksel)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|