20951 |
taai stuk vlees |
leren thijs:
’t is leêren tis (L353p Eksel)
|
slecht gebakken vlaai, taai vleesch
III-2-3
|
20704 |
taaie pannenkoek |
harde lap:
hoarde lep (L353p Eksel)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22524 |
taaien |
bot maken:
boͅt ma:kə (L353p Eksel),
breken:
breken (L353p Eksel)
|
ijs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien] [N 112 (2006)] || IJs stuk maken door er steeds overheen te lopen [taaien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21826 |
taal |
spraak:
sprook (L353p Eksel)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
gattoo (L353p Eksel)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
potje:
potje (L353p Eksel)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
20891 |
tabak |
tabak:
da’s zwaore tabák (L353p Eksel)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
een snuifje nemen:
snufke nemen (L353p Eksel),
tabak snuiven:
e.a. opgaven
(tabák) snuffen (L353p Eksel)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
19595 |
tabakspot |
tabakspot:
tabakspot (L353p Eksel)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20577 |
tabakspruim |
sjiek:
siek (L353p Eksel)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|