24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boschbeeren (L353p Eksel)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reeger (L353p Eksel),
reger (L353p Eksel)
|
reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] || reiger, blauwe
III-4-1
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
lolpiet:
WLD
lolpiet ([loͅlpet) (L353p Eksel)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17691 |
blazen |
blazen:
bloost (L353p Eksel)
|
blazen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
hij ziet er bleek oēt (L353p Eksel),
liēk blieëk (L353p Eksel),
{bli.\\k}
bliek (L353p Eksel),
wit:
hij kiekt mé wit (L353p Eksel)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17988 |
bleek zien |
doodsbleek:
dooëdsblieëk (L353p Eksel),
lijkbleek:
liēk blieëk (L353p Eksel)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
17987 |
bleek, flets zien |
bleek uitzien:
hij ziet er bleek oēt (L353p Eksel),
wit kijken:
hij kiekt mé wit (L353p Eksel)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekken (L353p Eksel)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieven (L353p Eksel),
wachten:
wochten (L353p Eksel)
|
ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstān (L353p Eksel)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|