25051 |
troebel, vuil (water) |
gemoerd:
gemuurd (L353p Eksel)
|
onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22393 |
troef |
troef:
inə trŭf (L353p Eksel),
troef (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
Een troef. [ZND A2 (1940sq)] || Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
21385 |
troep |
troep:
troep (L353p Eksel)
|
een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22394 |
troeven |
troeven:
troeven (L353p Eksel),
truvə (L353p Eksel),
troevenaas:
troevenooes (L353p Eksel)
|
met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] || Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19982 |
trom |
trom:
trom (L353p Eksel),
trommel:
trommel (L353p Eksel)
|
Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trommel. [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|
22861 |
trommeltje |
trommeltje:
tröməlkən (L353p Eksel)
|
trommeltje [RND]
III-3-2
|
22683 |
tromp? |
toetertje:
toetterke (L353p Eksel)
|
Een fluitje met een stalen veer die uitrolt als op het fluitje geblazen wordt [tromp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22672 |
trompet |
clairon (fr.):
klɛroͅ.u (L353p Eksel),
trompet:
trompet (L353p Eksel),
troͅmpøͅt (L353p Eksel)
|
het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18857 |
troosten; troost |
troost:
ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!
trūwəst (L353p Eksel)
|
het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33595 |
tros vruchten |
rits:
rits (L353p Eksel)
|
Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)]
I-7
|