e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troebel, vuil (water) gemoerd: gemuurd (Eksel) onzuiver, drabbig van vloeistoffen gezegd [vuil, troebel, smerig, gemuurd, murig] [N 91 (1982)] III-4-4
troef troef: inə trŭf (Eksel), troef (Eksel, ... ) Een troef. [ZND A2 (1940sq)] || Kaart(en) van een bepaalde soort of kleur waarmee andere kaarten in het spel geslagen kunnen worden [troef, turf, lint, beffer, drijver, ant]. [N 88 (1982)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)] III-3-2
troep troep: troep (Eksel) een aantal manschappen die een deel van een leger vormen [klocht, troep] [N 90 (1982)] III-3-1
troeven troeven: troeven (Eksel), truvə (Eksel), troevenaas: troevenooes (Eksel) met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] || Met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]. [N 88 (1982)] III-3-2
trom trom: trom (Eksel), trommel: trommel (Eksel) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trommel. [ZND B2 (1940sq)] III-3-2
trommeltje trommeltje: tröməlkən (Eksel) trommeltje [RND] III-3-2
tromp? toetertje: toetterke (Eksel) Een fluitje met een stalen veer die uitrolt als op het fluitje geblazen wordt [tromp]. [N 90 (1982)] III-3-2
trompet clairon (fr.): klɛroͅ.u (Eksel), trompet: trompet (Eksel), troͅmpøͅt (Eksel) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)] III-3-2
troosten; troost troost: ps. Algemene note: Het omspellen van het Eksels dialect is misschien niet helemaal correct (geen spellingslijst daarvoor ik heb het bij benadering omgespeld!  trūwəst (Eksel) het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] III-1-4
tros vruchten rits: rits (Eksel) Een tros van twee of meer vruchten (resel, rist, tros, klis, trobbel, trossel, troppel, ritsel, bak, trochel). [N 82 (1981)] I-7