| 18573 |
uitgaanskleren |
`s zondagse kleren:
`s zonnigse kliéër (L353p Eksel),
chique kleren:
Spelling: cfr. http://www.onzetaal.nl/advies/chique.html: Chique gebruiken we in het Nederlands als de verbogen vorm van chic.
sjieke klieêr (L353p Eksel),
goede dingen:
goj dingen (L353p Eksel),
goede kleren:
Kleren die men draag als men naar de mis gaat.
goj kliēr (L353p Eksel)
|
Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)]
III-1-3
|
| 24996 |
uitgieten |
uitgieten:
oetgieten (L353p Eksel)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 17854 |
uitglijden |
uitritsen:
ūtritsən (L353p Eksel),
uitschampen:
ōētschampen (L353p Eksel),
ôêtschampen (L353p Eksel)
|
uitglijden (b.v. over een aardappelschil) [ZND B2 (1940sq)] || uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ū.tkǫmǝ (L353p Eksel)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
| 21786 |
uitleg |
uitleg:
oetleg (L353p Eksel)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetleggen (L353p Eksel)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
| 18311 |
uitneembaar frontje |
platstuk:
WNT: plat (III), ss. platstuk, 3. Gewestelijk (hier en daar in Z.-Ndl.) als naam voor de beide schouderstukken van een kiel of hemd, van achteren tegen elkaaar genaaid.
platstuk (L353p Eksel)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 21452 |
uitnodigen |
noden:
nuijen (L353p Eksel)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
| 21445 |
uitschelden |
uitmaken:
iemand oetmaken (L353p Eksel),
uitschijten:
oetschieten (L353p Eksel)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
| 18108 |
uitslag onder de neus |
brand:
brând (L353p Eksel),
op lippen
brând (L353p Eksel),
roof:
{ru.\\f}
roe`f (L353p Eksel)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)] || Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|