e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vak van een kast vak: vak (Eksel) Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)] III-2-1
vals spel foetel: foedel (Eksel), foetelen: foetelen (Eksel), fudələ (Eksel) oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)] || Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)] III-3-2
vals spelen foetelen: foedelen (Eksel, ... ), foetelen (Eksel), fudələ (Eksel), futələn (Eksel) Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)] || Foetelen, bedriegen bij het spel. || vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
valsspeler foetelaar: foedeleer (Eksel), foeteleir (Eksel), fudəlɛ:r (Eksel) iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)] || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] III-3-2
van de duivel bezeten van de duivel bezeten: bezeten van den duvel (Eksel) Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)] III-3-3
van katoen geven katoen geven: katoen geven (Eksel) alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] III-1-4
van veren wisselen rijzen: ręi̯zǝn (Eksel), rɛi̯zǝn (Eksel) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
van zijn plaats rollen bijzen: WNT: bijzen, 4. Ook van een draaitol, "wanneer hij, uitgedraaid zijnde, ver van zijne eerste plaats rolt".  bizə (Eksel) van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen] [N 112 (2006)] III-3-2
vang vang: vaŋ (Eksel) Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.] II-3
vanger bij krijgertje spelen vanger: vanger (Eksel), vaŋər (Eksel) de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)] III-3-2