19454 |
vak van een kast |
vak:
vak (L353p Eksel)
|
Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22333 |
vals spel |
foetel:
foedel (L353p Eksel),
foetelen:
foetelen (L353p Eksel),
fudələ (L353p Eksel)
|
oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij] [N 112 (2006)] || Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22331 |
vals spelen |
foetelen:
foedelen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
foetelen (L353p Eksel),
fudələ (L353p Eksel),
futələn (L353p Eksel)
|
Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)] || Foetelen, bedriegen bij het spel. || vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken] [N 112 (2006)] || Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22332 |
valsspeler |
foetelaar:
foedeleer (L353p Eksel),
foeteleir (L353p Eksel),
fudəlɛ:r (L353p Eksel)
|
iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak] [N 112 (2006)] || Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23907 |
van de duivel bezeten |
van de duivel bezeten:
bezeten van den duvel (L353p Eksel)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19236 |
van katoen geven |
katoen geven:
katoen geven (L353p Eksel)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34489 |
van veren wisselen |
rijzen:
ręi̯zǝn (L353p Eksel),
rɛi̯zǝn (L353p Eksel)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
22355 |
van zijn plaats rollen |
bijzen:
WNT: bijzen, 4. Ook van een draaitol, "wanneer hij, uitgedraaid zijnde, ver van zijne eerste plaats rolt".
bizə (L353p Eksel)
|
van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26250 |
vang |
vang:
vaŋ (L353p Eksel)
|
Algemene benaming voor de gehele reminrichting aan het aswiel van windmolens. De vang bestaat uit een houten of stalen ring, al dan niet uit één stuk, die onder invloed van een zwaar gewicht, de vangbalk , om een houten wiel wordt geklemd. Het afremmen van de as met het gevlucht gebeurt aan de voet van de molen of op de zwichtstelling met behulp van het vangtouw. Zie ook afb. 51. Men onderscheidt twee typen vanginrichtingen, namelijk de blokvang en de hoepelvang. Tot de blokvang behoren de Vlaamse vang en de Hollandse vang of stutvang. De hoepelvang kan worden onderverdeeld in de houten- en stalen hoepelvang. Zie voor de benamingen van de diverse typen van vanginrichtingen de lemmata ɛhoepelvangɛ, ɛblokvangɛ, enz.' [N O, 12a; A 42A, 79; Sche 57; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
vanger:
vanger (L353p Eksel),
vaŋər (L353p Eksel)
|
de persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur] [N 112 (2006)]
III-3-2
|