e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

Gevonden: 4790
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bloedworst beuling: bøleŋ (Eksel), bloedpens: bloedpens (Eksel) bloedworst [Goossens 1b (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
bloedzuiger bloedzuiker: Veldeke  bloedzoeker (Eksel), echel: Veldeke  echel (Eksel) bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)] III-4-2
bloeien bloeien: blø̜̄i̯ǝn (Eksel), blūn (Eksel) De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] I-4
bloem bloem: bloem (Eksel), blum (Eksel) Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)] II-3, III-2-3
bloem (alg.) bloem: blumən (Eksel) bloemen [RND] III-4-3
bloembol knol: knol (Eksel) Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3
bloemknop bot: bot (Eksel, ... ), knop: knup (Eksel) bot, knop [ZND 34 (1940)] || De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] || knop [ZND 34 (1940)] III-4-3
bloemperk bedje: beͅdəkə (Eksel), perk: pēͅrək (Eksel), pɛ̄rək (Eksel) [Goossens 1b (1960)] [ZND A1 (1940sq)]perk (bloemperk) [ZND A1 (1940sq)] I-7, III-2-1
bluts buts: buts (Eksel, ... ) Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)] || Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2
blutsen butsen: butsen (Eksel) Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)] III-1-2