19645 |
wasvrouw |
wasvrouw:
was˃vrau̯ (L353p Eksel)
|
wasvrouw [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19457 |
waterdamp, wasem |
wasem:
wōͅəsəm (L353p Eksel)
|
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18302 |
waterdichte laars |
liesbot:
liesbotten (L353p Eksel)
|
laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24273 |
waterhoen |
waterhennetje:
waitterhinneken (L353p Eksel),
waterhin(neke) (gew.uitspr.) (L353p Eksel)
|
waterhoen || waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20484 |
waterige kost |
zwiers:
zwiers (L353p Eksel)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19510 |
waterketel, moor |
moor:
moe⁄r (L353p Eksel)
|
waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21212 |
waterleiding |
leiding:
leiding (L353p Eksel)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24632 |
waterloot |
waterscheut:
waterscheut (L353p Eksel)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
blaasjes
wátterpokken (L353p Eksel),
wijnpokken:
wienpokken (L353p Eksel),
meer zoals pukkeltjes/wátterpokken en wiènpokken : = ziekte
wiènpokken (L353p Eksel),
windpokken:
windpokken (L353p Eksel),
wîndpokken (L353p Eksel)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|