17633 |
boezem |
balkon:
Schertsend.
balkon (L353p Eksel),
goed voorzien zijn:
De vrouw zelf noemde men tien ton tet.
ze is goed vurzīēn (L353p Eksel)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18209 |
boezeroen |
overhemd:
euverheem (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
dikoor:
dikoer (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
dikoeër (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23165 |
bok staan bij haasje-over |
bok staan:
/
bok stooën (L353p Eksel)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
34655 |
bok van het rijtuig |
bok:
bǫk (L353p Eksel)
|
Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als geïmproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.]
I-13
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bukkem (L353p Eksel),
bokking:
bøͅkeŋ (L353p Eksel)
|
bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)] || haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoedje:
bōlhuuke (L353p Eksel)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17605 |
bolle wangen |
appelwangen:
appelwangen (L353p Eksel)
|
wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21009 |
bolster van een noot |
schulp:
schulep (L353p Eksel)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L353p Eksel)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|