e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterkleren dik dingen, het -: dik dinge (Eksel), dik dingen, het -z: dik dinge (Eksel) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: winterkoninkske (gew.uitspr.) (Eksel, ... ), winterkunningske (Eksel), winterkunninkske (Eksel) winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
winterwortelen poten: poǝtǝ (Eksel), putǝ (Eksel) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip wip: wip (Eksel, ... ), /  wip (Eksel), wipwap: /  wipwap (Eksel), zwikzwak: zwik-zwak (Eksel), zwikzwak (Eksel), /  zwik.zwak (Eksel), zwikzwak (Eksel) / [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || wip [SND (2006)] || Wip. III-3-2
wipneus wipsnuitje: wipsnutteke (Eksel) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen wippen: wippen (Eksel), wipə (Eksel), zwikzwakken: zwik-zwakken (Eksel), zwikzwakken (Eksel), (ww.)  zwik.zwakken (Eksel), /  zwikzwakken (Eksel) / [SND (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || Wippen [SND (2006)] || Wippen. III-3-2
wispelturig draaien wie de wind: drèn wie de wind (Eksel), wispelturig: wispelturig (Eksel) nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] III-1-4
wisselen verwisselen: verwisselen (Eksel) onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)] III-4-4
wisselen van de tanden wisselen: wesǝlǝn (Eksel) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wisselvallig weer t weer staat te luimen]: gi standvastig weer (Eksel), twiefelechtig weer (Eksel) niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] III-4-4