18676 |
winterkleren |
dik dingen, het -:
dik dinge (L353p Eksel),
dik dingen, het -z:
dik dinge (L353p Eksel)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkoninkske (gew.uitspr.) (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
winterkunningske (L353p Eksel),
winterkunninkske (L353p Eksel)
|
winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
poǝtǝ (L353p Eksel),
putǝ (L353p Eksel)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
22373 |
wip |
wip:
wip (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
/
wip (L353p Eksel),
wipwap:
/
wipwap (L353p Eksel),
zwikzwak:
zwik-zwak (L353p Eksel),
zwikzwak (L353p Eksel),
/
zwik.zwak (L353p Eksel),
zwikzwak (L353p Eksel)
|
/ [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || wip [SND (2006)] || Wip.
III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipsnuitje:
wipsnutteke (L353p Eksel)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippen (L353p Eksel),
wipə (L353p Eksel),
zwikzwakken:
zwik-zwakken (L353p Eksel),
zwikzwakken (L353p Eksel),
(ww.)
zwik.zwakken (L353p Eksel),
/
zwikzwakken (L353p Eksel)
|
/ [SND (2006)] || op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || Wippen [SND (2006)] || Wippen.
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
draaien wie de wind:
drèn wie de wind (L353p Eksel),
wispelturig:
wispelturig (L353p Eksel)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
verwisselen:
verwisselen (L353p Eksel)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝn (L353p Eksel)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
gi standvastig weer (L353p Eksel),
twiefelechtig weer (L353p Eksel)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|