31804 |
zaagsel |
zagenmeel:
zāgǝmēl (L353p Eksel)
|
Het poedervormig houtafval dat bij het zagen ontstaat. [N 38, 10; N 50, 91a; N 53, 29a; monogr.]
II-12
|
32996 |
zaaien |
zaaien:
zɛ̄n (L353p Eksel),
zɛ̄ǝ(n) (L353p Eksel)
|
[N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.]
I-4
|
32997 |
zaaien, van nagewas |
de herfst zaaien:
dǝn hęrǝst zɛ̄ǝ (L353p Eksel)
|
Op een land waarop men in de loop van het jaar al eens geoogst heeft, kan men in het najaar een tweede gewas, het nagewas, zaaien. Zie ook het lemma ''nagewas'' (1.2.15). [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33003 |
zaaier |
zaaier:
zɛ̄ǝr (L353p Eksel)
|
De man die het zaad op de akker uitstrooit. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18363 |
zaaikleed |
matzak:
matzak (L353p Eksel),
zaaizak:
zézak (L353p Eksel)
|
voorschoot, linnen ~ waarin de zaaier het graan meevoert (vgl WLD-I-4, lm 2.10) [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33004 |
zaaikorf, zaaibak |
zaaikorf:
zɛ̄kø̜rǝf (L353p Eksel)
|
De boer zaaide uit een zaaikleed: een grote witlinnen voorschoot waarvan hij het onderste gedeelte om de arm wond, terwijl hij met de andere zaaide. In de Kempen, en dit is eigen aan de streek, gebruikt de boer geen zaaikleed, maar een zaaikorf of een zaaibak, die ongeveer 15 kg kan bevatten. De zaaikorf is uit gevlochten stro vervaardigd en wordt met het hengsel aan de arm gedragen. Wellicht was deze manier van zaaien door de eeuwen heen eigen aan de Kempen; in Brabantse en Vlaanderse boedelstaten wordt alleen het zaaikleed vermeld." (Lindemans, II, 53). Naar gebruik zijn zaaikorf en zaaibak hetzelfde stuk gereedschap; naar materiaal waarvan ze zijn gemaakt, is het onderscheid niet zonder meer uit de benaming af te leiden. De gevlochten exemplaren (-korf en -kaar) gaan aan de houten en zinken (-bak) vooraf, maar vaak wisselde het materiaal terwijl de oude naam behouden bleef. Zo wordt bij zaaikorf in K 316 opgegeven: "vroeger van stro, later van hout en thans van zink"; ook mengvormen komen voor, zoals in Nederlands Noord-Limburg: "de bodem is van hout, de zijwanden van stro, smelen of gevlochten bramentakken"; vergelijk ook de typen houten korf en zinken kaar. Bij dubbele opgaven (-korf en -bak) is zo mogelijk aangegeven tot hoelang het gereedschap in gebruik was. Recent zijn al dergelijke gereedschappen vervangen door zaaimachines. Als bijzonder is nog aan te merken de aantekening in L 163: zaaiviool (zɛ̄i̯fiōl) en strijkstok (strikstǫk) voor het zaaien van klein zaad zoals klaver. Alle {zaai-} en {zaad-} woorddelen zijn volledig gedocumenteerd vanwege verkortingen in het vocalisme. Vergelijk ook het lemma ''strooibak voor kunstmest'' in aflevering I.1, blz. 36, en het lemma ''kaar'' in aflevering II.3 (Molenaarsterminologie), blz. 120. Zie afbeelding 3, b en 3, c.' [N 15A, 2 en 3; N 18, 109 en 110; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 19; N 11A, 63b]
I-4
|
21783 |
zaak |
gedoen:
geduun (L353p Eksel)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25227 |
zacht winterweer |
kwakweer:
kwak weer (L353p Eksel)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
borstel:
borstel (L353p Eksel),
keerborstel:
kie:rborstel (L353p Eksel)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18316 |
zak in de onderrok |
beurs:
moet dit niet bors zijn?
bars (L353p Eksel)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|