21154 |
doodlopende weg |
doodlopend:
doe-w-ed loppend strùtteke (L353p Eksel)
|
een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doeëdskist (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
kist:
kist (L353p Eksel)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodskleed:
dudsklieëd (L353p Eksel),
laken:
laken (L353p Eksel),
lang wit hemd:
lang wit hemd (man) (L353p Eksel),
nachtkleed:
wit nachtkleed (vrouw) (L353p Eksel)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doeedsklok (L353p Eksel),
doeedsklokken (L353p Eksel),
døͅdskloͅk (L353p Eksel)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] || Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doeëdzonde (L353p Eksel)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19590 |
doofpot |
grispot:
griespot (L353p Eksel)
|
pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25123 |
dooien |
t slaakt]:
’t goat aaf (L353p Eksel),
’t weer slöt um (L353p Eksel)
|
dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
dooier:
dōi̯ǝr (L353p Eksel),
doren:
dō.rǝ (L353p Eksel),
dōrǝn (L353p Eksel)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
23204 |
doop |
doop:
doeëp (L353p Eksel)
|
Een doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20399 |
doopdekentje |
neusdoek:
nuzzik (L353p Eksel)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|