21311 |
dorp |
dorp:
de boeren haen vijf ossen en negen keui en twaalf schaop veur het dorp gebracht, die wouen ze verkoepen (L353p Eksel),
de boeren hâân vijf ossen, negen keui en twaalf schaop veur ⁄t dörp gebrocht, die wouwen ze verkopen (L353p Eksel)
|
De boeren hadden vijf ossen en negen koeien en twaalf schapen voor het dorp gebracht, die wilden ze verkopen. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
19991 |
dorpel |
dorpel:
dø̜rpǝl (L353p Eksel)
|
Zie kaart. Horizontale laag natuursteen of bakstenen aan de onderkant van een deurkozijn. Zie ook de lemmata 'Strekkenlaag', 'Staande rollaag', 'Liggende rollaag' en 'Hardsteen'. Met de term 'stofdorpel' wordt doorgaans een extra dorpelstuk aangeduid, dat soms op de onderdorpel van een binnendeurkozijn wordt aangebracht. Zie ook het lemma 'Stofdorpel'. [N 32, 12d; A 43,18; L 5, 72; L 12, 12; L B1, 152; A 45, 31; R 3-46; monogr.; Vld]
II-9
|
21764 |
dorpsgenoot: specifiek |
die woont ook in eksel:
dieje wónt ooch in Eksel (L353p Eksel),
ook een ekselaar:
ooch nen Ekselèèr (L353p Eksel),
ook een van eksel:
ooch iejen van Eksel (L353p Eksel),
ooch inne van Eksel (L353p Eksel)
|
Noem het (dialect)woord voor: mensen die in hetzelfde dorp wonen als u? [dorpsgenoot] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21544 |
dorpskom |
kom:
kom (L353p Eksel)
|
het centrum van het dorp [dorpskom, dorp, singel, rink, baroniet, plaats] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21710 |
dorpsplein |
marktveld:
mèrtveld (L353p Eksel)
|
een groot plein in het midden van een dorp [bist, biest, aries] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33119 |
dorsbed, laag schoven op de dorsvloer |
bed:
bęt (L353p Eksel)
|
Voordat men begint te dorsen moeten de schoven op de dorsvloer uitgespreid worden. Meestal worden twee lagen schoven, met de koppen (aren) naar elkaar toe gekeerd, in het midden van de dorsvloer, uitgespreid. In dit lemma staan de benamingen van een dergelijke laag schoven bijeen. [N 14, 20; JG 1a, 1b; L 32, 103; monogr.]
I-4
|
33105 |
dorsen |
dorsen:
dǫrsǝ(n) (L353p Eksel)
|
De algemene benaming van de handeling van het slaan met de dorsvlegel. Zie ook de lemma''s ''dorsen met de vlegel'' (6.1.2) en ''dorsen met de dorsmachine'' (6.2.1). Het traditionele gereedschap om te dorsen is de dorsvlegel; het bestaat uit twee grote houten delen: de vlegelstok die de dorser in de hand houdt en het slaghout of de vlegelklap, waarmee de graankorrels uit de aren geslagen worden. Gewoonlijk dorst men met vier man. Dit is het minst vermoeiend omdat men dan het gemakkelijkst het juiste ritme bewaren kan en een goed ritme maakt het dorsen minder vermoeiend. Men kan echter ook alleen, of met tweeēn of drieēn dorsen, echter nooit met meer dan vier man. Het dorsen met de vlegel is helemaal verdwenen; het was te lastig en het ging niet snel genoeg. Dorsen was één van de eerste gemechaniseerde handelingen van het landbouwbedrijf. De oudste dorsmachine is de rosmolen, waarbij het paard, dat moest rondgaan aan een balk die om een as draaide, de drijfkracht leverde. Later werd de machine door een motor aangedreven, eerst door een stoommachine, dan door benzine- en dieselmotoren. Men onderscheidt bij deze generatie dorsmachines de kopdorser en de breeddorser. Daarna komt de zelfbinder in zwang, die het stro bindt en nog later de combine die tegelijk maait, dorst en bindt. De lemma''s die betrekking hebben op de ruimten in de boerderij waar gedorst werd (de dorsvloer) en waar het koren en het graan werd opgeslagen (de tasruimte en de graanzolder) worden opgenomen in aflevering I.6 Bedrijfsruimten van de boerderij.' [N 14, 1a; JG 1a, 1b; RND 138; A 3, 20; A 4, 27a; A 37, 12; L 1, a-m; L 4, 20; L 19A, 16; L 20, 27a; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; R 3, 63; S 7; Wi 27; NE 2 II, 4 en 3 II, 7; monogr.]
I-4
|
33136 |
dorsmachine |
dorsmachine:
dǫ.rsmǝšin (L353p Eksel)
|
De algemene benaming van de machine die dorst; zie ook de algemene toelichting bij paragraaf 6. Als de woorden machine en kast naast elkaar in één plaats voorkomen, is de kast groter dan de machine. Van de kast wordt ook herhaaldelijk opgemerkt dat deze mee naar het veld wordt genomen. In dit lemma zijn de varianten van het type dorsmachine op het eerste element, dors-, gerangschikt. [N 14, 5; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20903 |
dorst |
dorst:
doͅrst (L353p Eksel)
|
dorst [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
33112 |
dorsvlegel |
vlegel:
vlø̄.gǝl (L353p Eksel)
|
De benaming voor het gereedschap als geheel. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. In de varianten van het type (dors)vlegel en (dors)vleger vindt men volksetymologische aanleuning bij vleugel; dit gerond vocalisme, dat telkens achter in de reeks varianten is opgenomen, is ook op de kaart aangegeven. Zie afbeelding 10. [N 14, 2; JG 1a, 1b; A 17, 18; A 34, 14; L 8, 51; S40; monogr.]
I-4
|