20786 |
beurs, overrijp |
te rijp:
te rīp (L419p Elen)
|
beurs [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē̜i̯ǝn (L419p Elen)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
18011 |
bewusteloos |
van zijn eigen af:
van zien eigen aaf (L419p Elen)
|
hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18839 |
bezadigd |
volzadigd:
ook materiaal znd 21, 18
volzêidigd (L419p Elen)
|
bezadigd [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (L419p Elen),
bezem:
bīəsəm (L419p Elen, ...
L419p Elen)
|
bezem [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezéuk (L419p Elen)
|
bezoek [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
bezoeken:
bezeuken (L419p Elen)
|
Kom mij eens bezoeken. [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
beven:
bèven (L419p Elen),
bibberen:
bubberen (L419p Elen, ...
L419p Elen),
rijderen:
rīëren (L419p Elen)
|
beven, bibberen [ZND 21 (1936)] || bibberen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
de moos tich bēəën (in de kirk) (L419p Elen)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
beechten (L419p Elen),
zich biechten (gaan):
us gelijk D. und
we gaon us beechten (L419p Elen)
|
Biechten. [ZND 01 (1922)] || We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|