20216 |
broeder |
broeder:
broor (L419p Elen)
|
Broeder. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broedheks:
brø̄i̯ɛks (L419p Elen)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
18744 |
broek |
boks:
boks (L419p Elen)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boeks (L419p Elen),
bōēks (L419p Elen),
bôks (L419p Elen)
|
broek [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
broor (L419p Elen)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
21603 |
brompot |
grommelaar:
fr l`air
eine grommeler (L419p Elen),
grommelpot:
ig
grômmelpit (L419p Elen)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
22586 |
bromtol |
bromdop:
broemdop (L419p Elen, ...
L419p Elen),
huiledop:
[sic]
ulledop (L419p Elen)
|
Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van blik en bontgekleurd is? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt, als deze van hout en door een timmerman was gemaakt? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
broen (L419p Elen),
bron (L419p Elen),
brun (L419p Elen)
|
bron [ZND 01 (1922)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
bryǝ.stex (L419p Elen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
ros(se)tig:
rø̜stex (L419p Elen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|