33131 |
bussel kort stro |
warbussel:
wǫrbø̜sǝl (L419p Elen)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
bos:
bū.s (L419p Elen),
bussel:
bøsǝl (L419p Elen)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
nabuur:
naber (L419p Elen),
noaber (L419p Elen),
nàber (L419p Elen)
|
buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
nabuur:
Hè woent in de nàber (L419p Elen),
noaber (L419p Elen),
nabuurt:
he woont in de nabĕrt (L419p Elen)
|
buurt [ZND 01 (1922)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
uchteren:
uchteren (L419p Elen),
u: zoals in nut
uchtere (L419p Elen)
|
Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
nabuur:
nàber (L419p Elen)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33749 |
castreren |
snijden:
sni ̞i̯ǝ (L419p Elen),
snīǝn (L419p Elen)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|
28448 |
cel |
cel:
cel (L419p Elen)
|
Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56]
II-6
|
32895 |
cementen strekel |
streek:
strē.k (L419p Elen)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|
18824 |
chagrijn |
chagrijn:
sjagring (L419p Elen)
|
chagrijn [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|