id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21448 | afdingen | afbieden: aafbejen (Elen) | marchanderen [ZND 01 (1922)] III-3-1 |
34247 | afgeroomde melk | fluitjesmelk: fluitjesmelk (Elen), foetsj: futš (Elen), føtš (Elen), knijp: knęi̯.p (Elen) | De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11 |
20473 | afkomst | afkomst: aafkoemst (Elen) | afkomst [ZND 01 (1922)] III-2-2 |
34009 | afladen | afladen: ā.flā.i̯ǝn (Elen) | Wanneer de kar met de lading op de plaats van bestemming is aangekomen, wordt deze laatste afgeladen. Vergelijk voor het woordtype aftrekken ook het lemma Mest Van De Kar Aftrekken in WLD I, afl. 1, p. 11. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10 |
34245 | afromen | afromen: āfrøu̯mǝ (Elen), doordraaien: dūǝrdręi̯ǝ (Elen) | De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.] I-11 |
33031 | aftrekken, uitwinnen | uitdraaien: ut˱drɛi̯ǝ (Elen), ǫu̯t˱drɛi̯ǝ (Elen) | Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4 |
34002 | aftuigen | uitdoen: ū.t˱dō.n (Elen) | Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b] I-10 |
19529 | afwasteil, afwasbak | komp: koōemp (Elen) | de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)] III-2-1 |
33645 | akker | perceel: pǝrsēl (Elen), stuk: støk (Elen) | Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.] I-8 |
24866 | akkerdistel, distel | distel: distel (Elen) | distel [ZND 01 (1922)] III-4-3 |