33746 |
klein paard |
dobbele pony, poney:
dǫbǝlǝ pōnē (L419p Elen),
pony, poney:
pōnē (L419p Elen)
|
Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3]
I-9
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
kleigeld (L419p Elen),
klêigeljt (L419p Elen, ...
L419p Elen)
|
kleingeld [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkind:
kleikênjt (L419p Elen)
|
kleinkind [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
23215 |
klepel |
klepel:
de klejpel van de klok (L419p Elen),
klöppəl (L419p Elen)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || Klepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
33997 |
kletsoor |
klatsool:
kladžuǝl (L419p Elen)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
klaptoet:
klaptōōēt (L419p Elen),
langtong:
langtōōēng (L419p Elen)
|
klappei [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L419p Elen, ...
L419p Elen)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kleeren (L419p Elen)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
bonk:
boŋk (L419p Elen),
klont:
klōnt (L419p Elen),
kluit:
klȳt (L419p Elen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
klos:
klosj (L419p Elen)
|
Kluwen. [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|