24880 |
kweek |
puinen:
puinen (L419p Elen),
pø̜i̯.nǝ (L419p Elen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|
33552 |
kweepeer |
kweekpeer:
kweikpeir (L419p Elen)
|
[ZND 29 (1938)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
kwellen:
kwellen (L419p Elen),
nijpen:
néipen (L419p Elen),
pitsen:
pitsen (L419p Elen)
|
kwellen [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwezel (L419p Elen),
wat eine kwezel (L419p Elen)
|
Kwezel. [ZND 01 (1922)] || Wat een kwezel! [ZND 29 (1938)]
III-3-3
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispelen (L419p Elen),
kwispelstaarten:
kwispelstarten (L419p Elen)
|
kwispelstaarten [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
loag (L419p Elen),
log (L419p Elen)
|
laag (znw.) [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
laag:
lǭx (L419p Elen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lextǝ (L419p Elen),
līgdǝ (L419p Elen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
34581 |
ladderboom |
leierboom:
lęi̯.ǝrbǫu̯.m (L419p Elen),
(mv)
lęi̯.ǝrb˙ø̜i̯m (L419p Elen)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllāi̯ (L419p Elen)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|