33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
strē.p (L419p Elen)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantêr (L419p Elen)
|
lantaarn [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18980 |
laster |
laster:
ook materiaal znd 30, 01
laster (L419p Elen)
|
laster [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
ook materiaal znd 30, 02
lestig (L419p Elen),
lästig (L419p Elen)
|
lastig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
loaten (L419p Elen)
|
laten [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leiglouper (L419p Elen),
leigluiper (L419p Elen)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24931 |
leem, pijpaarde |
leem:
leim (L419p Elen)
|
leem [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
19365 |
leep, doortrapt |
doortrapt:
dōēartrapt (L419p Elen),
doortrokken:
dōēartrokken (L419p Elen),
gewiekst:
gewikst (L419p Elen)
|
leep, doortrapt [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
list (L419p Elen),
lęjst (L419p Elen)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
eine lieeuw (L419p Elen),
liew (L419p Elen, ...
L419p Elen)
|
Leeuw. [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|