e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
etensresten overschot: euversjoot (Ell) Etensresten, overschotjes (orte?) [N 16 (1962)] III-2-3
evangelie evangelie: evangeelie (Ell) De tweede lezing, het evangelie [t evangillie, evangjillióm?]. [N 96B (1989)] III-3-3
evenaar, tweespanszwenghout koppelschei: kǫpǝlšęi̯ (Ell) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
ezelsrug ezelsrug: ēzǝlsrø̜k (Ell) Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.] II-9
fakkel fakkel: fakkel (Ell) In een licht ontvlambare stof gedrenkt stuk hout als verlichtingsmiddel (fakkel, toorts, askel, lont) [N 79 (1979)] III-2-1
familie familie: femiliej (Ell) het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] III-2-2
fanfare fanfare: fōmfār (Ell) Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)] III-3-2
fazant boshoen: boshoon (Ell), fazant: fezant (Ell) fazant || fazant (83 bekende jachtvogel; hen bruin en kleiner dan de kleurige haan [N 09 (1961)] III-4-1
feest feest: fieest (Ell) De bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit of een gedenkdag [feest, kermis, begankenis]. [N 88 (1982)] III-3-2
feest bij de ondertrouw ondertrouw: oŋərtroͅuw (Ell) Het feest bij de ondertrouw [hoog]. [N 88 (1982)] III-3-2