e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halssteen baansteen: bānstęjn (Ell) Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4] II-3
halster hoofdsel: hø̜tsǝl (Ell), stalhalchter: stalhɛlǝxtǝr (Ell) Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-10, I-11
halve frank halve frank: halve frang (Ell) wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
halve gulden halve gulden: halve gölje (Ell) halve gulden, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
halve maan, eerste kwartier eerste kwartier: ieërste keteer (Ell) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4
halve maan, laatste kwartier laatste kwartier: lêste keteer (Ell) schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
halve pint, kwart liter, maat schopje: ö van löss.  sjöpke (Ell) de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)] III-4-4
halve steen halve steen: halǝvǝ stęjn (Ell) Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.] II-8
halve stuiver soes: Van Dale: sou (<Fr.), stuiver.  zoes (Ell) halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)] III-3-1
halve zondag doordeweekse zondag: doorewaekse zunjig (Ell) Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)] III-3-3