e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
indigestie (hebben) opgestijfd zijn: opgestiefdj zeen (Ell) Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)] III-1-2
informeren (onoverg.) napluizen: naopluuze (Ell) inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)] III-1-4
ingetogen rustig: röstig (Ell) zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)] III-1-4
ingewanden gehing: gehing (Ell), penserij: penserie (Ell) ingewanden [N 10a (1961)] III-1-1
ingewanden van geslacht vee penserij: pɛnsǝri-j (Ell) Ingewanden van geslacht vee. Ook de algemene benamingen voor "ingewanden van vee" zijn hier opgenomen. [N 28, 58; N 28, 88; L 1a-m; L 1u, 106; Veldeke 26, 23; monogr.] II-1
ingezaaid land ingezaaid: engǝzɛi̯tj (Ell) Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.] I-4
ingieten (met geluid) spetteren: spettere (Ell) gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)] III-1-2
ingrijpen roffen: rôffe (Ell) met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)] III-1-4
inham inham: inham (Ell) inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)] III-4-4
inkappen, eerste slagen maken met de zicht aanmaaien: ān[maaien] (Ell), inslaan: enslǭn (Ell) De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f] I-4