e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletsen wauwelen: Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.  wauwele (Ell), zaniken: Van Dale: zaniken, gedurig herhalend, aanhoudend en op een vervelende wijze over iets spreken, iets vragen.  zanike (Ell) praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)] III-3-1
kletsoor krakkesjool: krakǝšuǝl (Ell) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf waswijf: waswief (Ell) een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] III-3-1
kleurx kleur: kleur (Ell) kleur [DC 42B (1967)] III-4-4
klezoor klezoor: klɛts˱uǝr (Ell), klezoortje: klɛts˱yrkǝ (Ell) Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.] II-8
klezorenverband klezorenverband: klɛts˱uǝrǝvǝrbantj (Ell) Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het kan worden onderverdeeld in staand en lopend klezorenverband. Zie ook afb. 35. Een klezoor is drievierde deel van een normale metselsteen. In de tekeningen is deze steen met een kruis gekenmerkt. Het staand klezorenverband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek; tweede laag: kop, strek, strek, strek, strek; derde laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek, enz. Bij het lopend klezorenverband kent men de volgende indeling: eerste laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek; tweede laag: kop, strek, strek, strek, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, strek, strek, strek; vierde laag: strekkenlaag (Westra, pag. 15). [N 31, 24f] II-9
kliefhamer hamer: hāmǝr (Ell) De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.] II-12
kliefmes kloofbeitel: klø̜jf˱bęjtǝl (Ell) Zwaar mes met een lange, houten steel die schuin ten opzichte van het blad staat. Het dient om hout te doen splijten. Het kliefmes wordt daartoe boven op het stuk boomstam gezet, waarna met de kliefhamer op de bovenkant van het blad wordt geslagen tot het hout in tweeën is gespleten. Zie afb. 206. Soms worden bij deze werkzaamheden ook houten of metalen wiggen gebruikt. Zie ook het volgende lemma. Het kliefmes van de kuiper heeft een andere vorm dan dat van andere houtbewerkende beroepen. Zie ook de lemmata ɛkliefhamerɛ en ɛkliefbijlɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 8b; A 32, add.] II-12
klierziekte hunselziek: [Hunsel: L 320, rk]  hunselzeek (Ell) Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)] III-1-2
klieven kloven: kluive (Ell), klø̜jvǝ (Ell) Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] II-12, III-1-2