e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
maiskolf kolf: kǫlǝf (Ell) Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4
mals, gezegd van boter gemaas: gemaos (Ell) mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)] III-2-3
man, mannelijke zangvogel mannetje: menke (Ell) mannelijke zangvogel (tersel) [N 83 (1981)] III-4-1
manchet manchet: mansjet (Ell) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchetknoop: mansjetknuip (Ell) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mand: manj (Ell) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mangel, wringer mangel: mangel (Ell) Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)] III-2-1
manken hompelen: hômpele (Ell), knakken: knakke (Ell, ... ) Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
mankeren maulieren: maulière (Ell) Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] III-1-2
mannelijk geslachtsorgaan gemacht: gemacht (Ell), testament: testement (Ell) mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht] [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] III-1-1