e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de palmpaas rondlopen palmpasen: palmpaose (Ell) Op de morgen van Palmzondag (s zondags vóór Pasen) rondlopen met een versierde stok, waarop een voorwerp van brood is bevestigd. [N 88 (1982)] III-3-2
met de schop poten, kuiltjes maken inspaden: enspāi̯ǝ (Ell) Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.] I-5
met een kwart van het zeil op storm: op storm (Ell) Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h] II-3
met fakkels lopen fakkelen: fakkele (Ell) Met fakkels lopen op de eerste zondag van de vasten. [N 88 (1982)] III-3-2
met grote stappen lopen schrokken: sjrôkke (Ell) stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met halve zeilen rond half: ronjtj halǝf (Ell), twee half: twee half (Ell) Gezegd van een molen wanneer hij draait met de zeilen voor de helft opgerold. Zie ook afb. 44B. [N O, 7i; A 42A, add.; A 42A, 74 add.; N O, 5i; N O, 5h; N O, 7h] II-3
met kleine hapjes eten knibbelen: knibbele (Ell), pemelen: pémele (Ell) Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)] III-2-3
met kleppers rondlopen klepperen: kleppere (Ell) Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)] III-3-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bezǝ (Ell) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met sneeuwballen gooien sneeuwballen gooien: snieebel goeeje (Ell) Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)] III-3-2