22579 |
met de palmpaas rondlopen |
palmpasen:
palmpaose (L320a Ell)
|
Op de morgen van Palmzondag (s zondags vóór Pasen) rondlopen met een versierde stok, waarop een voorwerp van brood is bevestigd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
inspaden:
enspāi̯ǝ (L320a Ell)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
26214 |
met een kwart van het zeil |
op storm:
op storm (L320a Ell)
|
Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h]
II-3
|
22598 |
met fakkels lopen |
fakkelen:
fakkele (L320a Ell)
|
Met fakkels lopen op de eerste zondag van de vasten. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17946 |
met grote stappen lopen |
schrokken:
sjrôkke (L320a Ell)
|
stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26213 |
met halve zeilen |
rond half:
ronjtj halǝf (L320a Ell),
twee half:
twee half (L320a Ell)
|
Gezegd van een molen wanneer hij draait met de zeilen voor de helft opgerold. Zie ook afb. 44B. [N O, 7i; A 42A, add.; A 42A, 74 add.; N O, 5i; N O, 5h; N O, 7h]
II-3
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
knibbelen:
knibbele (L320a Ell),
pemelen:
pémele (L320a Ell)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22508 |
met kleppers rondlopen |
klepperen:
kleppere (L320a Ell)
|
Rondlopen met kleppers en ratels in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bezǝ (L320a Ell)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
sneeuwballen gooien:
snieebel goeeje (L320a Ell)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|