e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opzetklem klem: klɛm (Ell  [(van hout)]  ) De klem waarmee de kuiper de eerste duig aan de opzetband vastzet. Zie ook afb. 214. [N E, 21 add.; N E, 23 add.] II-12
opzetteugel bekriem: bɛkrēm (Ell) Leren riem die van het bit door de ringen boven op het haam naar het schoftzadel loopt en belet dat het paard bij het trekken gras vreet. [N 13, 33] I-10
opzichter opzichter: ǫp˲zextǝr (Ell) De man onder wiens leiding de werkzaamheden op het bouwwerk worden verricht. In K 359 werd de controle door de 'architect' ('ažet'k') verricht. 'Conducteurs' werden in Q 83 slechts op grote bouwwerken ingezet ter vervanging van de aannemer. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
opzitten bidden: eigen spellingsysteem \'ai maitre\'  baije (Ell) Hoe noemt u op de achterste poten zitten met opgeheven voorpoten, gezegd van een hond (bidden, lezen) [N 83 (1981)] III-2-1
ordenen, rangschikken schikken: sjikke (Ell) op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)] III-4-4
oren verwijderen afsnijden: āfsni-jǝ (Ell) De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69] II-1
organist organist: orgenist (Ell) De organist, orgelist. [N 96B (1989)] III-3-3
orgel orgel: orgel (Ell), orgeldreijer (Ell) Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2, III-3-3
orgel spelen orgel spelen: orgel speule (Ell) (op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)] III-3-3
orgeldraaier orgeldraaier: orgeldreijer (Ell) Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] III-3-2