25083 |
reeks, rij |
rij:
riej (L320a Ell)
|
een rij van geregeld naast elkaar geplaatste dingen [resem, reeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30480 |
reephout |
wijdehout:
wijǝnhǫwt (L320a Ell)
|
Hout dat wordt gebruikt voor het vervaardigen van dekgarden. [N F, 55]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
raingel (L320a Ell)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
Vandaag en morgen niet droog!
raingelboog (L320a Ell)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijsje:
bieske (L320a Ell)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
raingele (L320a Ell)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
raingeljas (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18712 |
regenpijpen |
regenpijpen:
raingelpiepe (L320a Ell)
|
regenbroek die uit twee delen bestaat [piepe, reegenpiepe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25180 |
regenwolkje |
waterkerken:
water-kèrke (L320a Ell)
|
regen-voorspellend wolkje bij ondergaande zon [watermenneke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24308 |
regenworm |
pierik:
peerik (L320a Ell),
eigen spellingsysteem
perik (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
regenworm [DC 40 (1965)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|