17885 |
ruk |
ruk:
rök (L320a Ell)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
rukwind:
ö van löss.
rökwindj (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
eigen spellingsysteem
hoostele (L320a Ell)
|
larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
vee:
vīǝ (L320a Ell)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
rindvleessoep:
rindjvleissôp (L320a Ell)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
koolrups:
eigen spellingsysteem
koeëlroepse (L320a Ell),
rups:
roeps (L320a Ell),
eigen spellingsysteem
roeps (L320a Ell)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
altaartje:
altäörke (L320a Ell)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
schoften:
sjôfte (L320a Ell)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
bejaardenhuis:
bejaordjenhoes (L320a Ell)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
winter, de -:
(kalkgebrek)
wintjer (L320a Ell)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|