e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L320a plaats=Ell

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaglijnen slaglijnen: slāxlīnǝ (Ell) De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71] II-3
slang slang: eigen spellingsysteem  slang (Ell) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slank snarrig: snêûrig (Ell) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)] III-1-1
slaperig slaap hebben: slaop höbbe (Ell) Slaperig: geneigd zijn tot slapen (slaperig, dommelig, dwaas, vaakluis). [N 84 (1981)] III-1-2
slappe koffie zauwel: zauwel (Ell) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slappe vilten hoed luifhoed: luifhood (Ell) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht weer, hondenweer het weer begaat hem: ⁄t wair begaatj hum (Ell), schraal weer: sjraol wair (Ell) ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)] III-4-4
slechte speler kruk: krøͅk (Ell) Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)] III-3-2
slechtgehumeurd (zijn) koppig: koppig (Ell), nies: hai waas nieës (Ell), niesachtig: niesechtig (Ell), nieësechtig (Ell) knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)] III-1-4
slee slee: sleej (Ell) Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)] III-3-2