32958 |
tweede klaveroogst |
tweede snede:
twīǝdjǝ snēi̯ (L320a Ell)
|
In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c]
I-3
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
samen luiden:
sameloewe (L320a Ell)
|
Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21648 |
tweede verkoping |
opbod:
opbod (L320a Ell)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20427 |
tweeling |
koppel:
kǫpǝl (L320a Ell),
tweeling:
twiǝleŋ (L320a Ell)
|
De woordtypen tweeling, tweerling, kweeling, koppel en de meervoudige begrippen als twee lammetjes duiden op twee schapen, maar tweelingslam, tweelinglam, tweelingslammetje, tweelingsschaap en tweerlinglam wijzen op één lam van een tweeling. [N 77, 138; N 70, 4]
I-12
|
34482 |
tweeslachtige jonge kip |
kapuin:
kǝpūnǝ (L320a Ell)
|
Met betrekking tot het woordtype loerhaan merken informanten op, dat deze een haan is met een geslachtelijke afwijking of dat deze het uiterlijk van een haan heeft maar geen volledige haan is. [N 70, 10; N C, add.; N 19, add.; monogr.]
I-12
|
34234 |
tweespeen |
tweedeem:
twēdīǝm (L320a Ell)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
30096 |
tweesteense muur |
tweesteense muur:
twiǝstęjns [muur] (L320a Ell)
|
Muur waarvan de dikte gelijk is aan de lengte van twee metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 37d; monogr.]
II-9
|
26481 |
tweetakrijn |
tweetakt:
tweetakt (L320a Ell)
|
Balanceerrijn of vaste rijn met twee rijntakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15c; Vds 140; A 42A, 21; N O, 15b]
II-3
|
24495 |
twijg, jonge tak |
vits:
eigen fon. aanduidingen
wits (L320a Ell)
|
Een twijg, een jonge tak (bent, twijg, wis, sprik, tak, teen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29136 |
twijnen |
tweren:
twē̜rǝ (L320a Ell)
|
Twee of meer enkel gesponnen draden tot één garen ineendraaien. Dit deed men om het uitrafelen te voorkomen en sterk garen te krijgen. [N 34, D add.; N 48, 77b; Gi 1.IV, 39]
II-7
|