id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20693 | bloedworst | bloedworst: bloodworst (Ell, ... ) | bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
24305 | bloedzuiger | bloedzuiker: eigen spellingsysteem bloodzoeker (Ell), echel: eigen spellingsysteem aichel (Ell) | bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)] III-4-2 |
20718 | bloem | bloem: blōm (Ell), Bloomzeef bloom (Ell) | Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)] II-1, III-2-3 |
24629 | bloembol | bol: eigen fon. aanduidingen bij uien: eunj bol (Ell) | Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3 |
24649 | bloemknop | knoop: eigen fon. aanduidingen meerv. knup knôp (Ell) | De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] III-4-3 |
21107 | bloemkool | bloemkool: bloomkoeël (Ell, ... ) | bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)] I-7, III-2-3 |
19323 | bluf | stroffen: strôffe (Ell) | opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)] III-3-1 |
30027 | blusbak | kalkbak: kalǝk˱bak (Ell) | De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.] II-9 |
17881 | bluts | bluts: #NAME? bluts (Ell), deuk: deuk (Ell) | Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)] III-1-2 |
17882 | blutsen | blutsen: blutse (Ell) | Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)] III-1-2 |