25025 |
fonkelen, flonkeren |
flonkeren:
flônkere (L320a Ell)
|
levendig, maar niet onrustig stralen of glanzen, warm schitteren [sprietelen, fonkelen, flonkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21559 |
fooi |
loon:
loeën (L320a Ell)
|
de gift in geld aan iemand die een dienst verleend heeft (vanwege zijn beroep) [fooi, pree, drinkgeld] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
lots:
lots (L320a Ell)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broen paters (L320a Ell)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
Fret, een tam bunzingachtig diertje waamee de konijnen uit hun holen worden verdreven [N 94 (1983)] || fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
25240 |
fris weer |
kouwelijk:
keujlik (L320a Ell)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20494 |
fruit eten |
snatsen:
snaatse (L320a Ell),
snààtse (L320a Ell)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
bruin braden:
broenbroaje (L320a Ell)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19727 |
fuchsia |
bellenstruik:
belle stroek (L320a Ell)
|
fuchsia [DC 57 (1982)]
III-2-1
|
30056 |
fundament |
fundering:
føndēreŋ (L320a Ell),
gestorte fundering:
gǝstǫrdjǝ føndēreŋ (L320a Ell)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|