21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Opm. v.d. invuller: komt van het Fr. woord "prison".
perzông (L320a Ell)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34303 |
gevlekt varken |
piétrain:
piétrain (L320a Ell),
piétrains (bijvgl. nmw.):
pǝtrē̜ns (L320a Ell)
|
Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d]
I-12
|
17790 |
gevoelig (zijn) |
gevoelig:
geveulig (L320a Ell)
|
Gevoelig: vatbaar voor, reagerend op gewaarwordingen bijv. pijn (gevoelig). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17740 |
gevoelloos (zijn) |
doof:
(douf) (L320a Ell),
ongevoelig:
ôngeveulig (L320a Ell)
|
Gevoelloos: geen gevoel hebben, geen pijn voelen (dood, gevoelloos). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24003 |
gevormd worden |
gevormd worden:
geformdj waere (L320a Ell)
|
Gevormd worden, het Vormsel ontvangen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21439 |
geweer |
geweer:
geweer (L320a Ell),
karabijn:
Van Dale: karabijn, kort geweer of buks (voor bereden troepen).
karrebien (L320a Ell)
|
een draagbaar vuurwapen bestemd om door één persoon met twee handen bediend te worden, ongeveer 1 à 1 1/2 meter lang [geweer, bunkje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24410 |
gewei van een hert |
gewei:
geweij (L320a Ell)
|
Gewei van een mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
19381 |
gewelf |
gewelf:
gewelf (L320a Ell),
gewerfsel:
gǝwø̜rǝfsǝl (L320a Ell)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
plafondschildering:
plefongsjildering (L320a Ell),
wandschildering:
wandsjildering (L320a Ell)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23987 |
geweten |
geweten:
gewète (L320a Ell)
|
Het geweten [et jewisse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|