23516 |
huwelijksmis |
bruidsmis:
broedsmès (L320a Ell)
|
De huwelijksmis, bruidsmis [broedsmaes]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hippetieëk (L320a Ell)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21216 |
identiteitskaart |
passavant:
Opm. v.d. invuller: van het Fr. woord "passe de avance".
parzjevang (L320a Ell)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
goed kunnen lijden:
good kônne lieje (L320a Ell)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
hinderen:
hinjere (L320a Ell),
onder de voeten staan:
mar.: voet enkelvoud?
ôngere veut staon (L320a Ell),
ophouden:
werk ophaoje (L320a Ell)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
pesten:
peste (L320a Ell)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
pal houden:
paolhaoje (L320a Ell)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
heten:
cf. WNT VI, kol. 407 s.v. "heeten (II)"1. aanzeggen, opdragen, gelasten
heite (L320a Ell)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
ter lijk noden:
ter lieek nuuëje (L320a Ell),
ter liek nuuëje (L320a Ell)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
olm:
eigen fon. aanduidingen
olm (L320a Ell)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|