18037 |
indigestie (hebben) |
opgestijfd zijn:
opgestiefdj zeen (L320a Ell)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
napluizen:
naopluuze (L320a Ell)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18849 |
ingetogen |
rustig:
röstig (L320a Ell)
|
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
gehing:
gehing (L320a Ell),
penserij:
penserie (L320a Ell)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
25433 |
ingewanden van geslacht vee |
penserij:
pɛnsǝri-j (L320a Ell)
|
Ingewanden van geslacht vee. Ook de algemene benamingen voor "ingewanden van vee" zijn hier opgenomen. [N 28, 58; N 28, 88; L 1a-m; L 1u, 106; Veldeke 26, 23; monogr.]
II-1
|
33017 |
ingezaaid land |
ingezaaid:
engǝzɛi̯tj (L320a Ell)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
17909 |
ingieten (met geluid) |
spetteren:
spettere (L320a Ell)
|
gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19271 |
ingrijpen |
roffen:
rôffe (L320a Ell)
|
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24960 |
inham |
inham:
inham (L320a Ell)
|
inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
aanmaaien:
ān[maaien] (L320a Ell),
inslaan:
enslǭn (L320a Ell)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|