33410 |
kippenuitgang |
loopgat:
lǫu̯p˲gāt (L320a Ell)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
18000 |
kippenvel |
hoenderenvel:
hoonderevel (L320a Ell)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22324 |
kiskassen |
schuifelen:
(met platte kiezel).
sjufele (L320a Ell)
|
Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
19254 |
klaarkomen |
afgewerkt zijn:
aafgewirktj zeen (L320a Ell)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24989 |
klam, klef |
klamsig:
klam(sig) (L320a Ell)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23477 |
klank van een klok |
toon:
toeen (L320a Ell)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21862 |
klant |
klant:
klantj (L320a Ell)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24185 |
klapekster |
houwegerst:
hauwaigerst (L320a Ell),
vinkenbijter:
vinkebieter (L320a Ell)
|
klapekster || klapekster (24 lijkt wel op de ekster [073] maar heeft meer grijs, is kleiner; erg zeldzaam, nu alleen nog op sommige heivelden; hele jaar hier; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21900 |
klaplopen |
profiteren:
profitere (L320a Ell)
|
leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
26301 |
klauw |
klauw:
klǫw (L320a Ell)
|
Het onderste klauwvormige gedeelte van het staakijzer dat in het middendeel van de rijn grijpt. De klauw is in functie vergelijkbaar met de kop van het staakijzer in watermolens. Zie ook afb. 61. [N O, 14l; N O, 15e; A 42A, 16; Sche 44; N D, 17]
II-3
|