21353 |
kletsen |
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wauwele (L320a Ell),
zaniken:
Van Dale: zaniken, gedurig herhalend, aanhoudend en op een vervelende wijze over iets spreken, iets vragen.
zanike (L320a Ell)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
krakkesjool:
krakǝšuǝl (L320a Ell)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
waswijf:
waswief (L320a Ell)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L320a Ell)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
29825 |
klezoor |
klezoor:
klɛts˱uǝr (L320a Ell),
klezoortje:
klɛts˱yrkǝ (L320a Ell)
|
Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.]
II-8
|
30130 |
klezorenverband |
klezorenverband:
klɛts˱uǝrǝvǝrbantj (L320a Ell)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren. Het kan worden onderverdeeld in staand en lopend klezorenverband. Zie ook afb. 35. Een klezoor is drievierde deel van een normale metselsteen. In de tekeningen is deze steen met een kruis gekenmerkt. Het staand klezorenverband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek; tweede laag: kop, strek, strek, strek, strek; derde laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek, enz. Bij het lopend klezorenverband kent men de volgende indeling: eerste laag: drieklezoor, strek, strek, strek, strek; tweede laag: kop, strek, strek, strek, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, strek, strek, strek; vierde laag: strekkenlaag (Westra, pag. 15). [N 31, 24f]
II-9
|
31704 |
kliefhamer |
hamer:
hāmǝr (L320a Ell)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
32257 |
kliefmes |
kloofbeitel:
klø̜jf˱bęjtǝl (L320a Ell)
|
Zwaar mes met een lange, houten steel die schuin ten opzichte van het blad staat. Het dient om hout te doen splijten. Het kliefmes wordt daartoe boven op het stuk boomstam gezet, waarna met de kliefhamer op de bovenkant van het blad wordt geslagen tot het hout in tweeën is gespleten. Zie afb. 206. Soms worden bij deze werkzaamheden ook houten of metalen wiggen gebruikt. Zie ook het volgende lemma. Het kliefmes van de kuiper heeft een andere vorm dan dat van andere houtbewerkende beroepen. Zie ook de lemmata ɛkliefhamerɛ en ɛkliefbijlɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N E, 8b; A 32, add.]
II-12
|
18065 |
klierziekte |
hunselziek:
[Hunsel: L 320, rk]
hunselzeek (L320a Ell)
|
Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
kloven:
kluive (L320a Ell),
klø̜jvǝ (L320a Ell)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
II-12, III-1-2
|