19353 |
lichtgeraakt, kregel |
kregel:
kregel (L320a Ell),
netengat:
hai is ei neetegaat (L320a Ell)
|
spoedig boos of driftig wordend [krikkelig, nippig, kregel, kriel, oplopig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
26540 |
lichtsteen |
lichtsteen:
lextste̜jn (L320a Ell)
|
Het gewicht onder aan het lichttouw. Zie ook afb. 85. [N O, 23g; Vds 113; Jan 147; Coe 131; A 42A, 28 add.]
II-3
|
26539 |
lichttouw, lichtkoord |
licht:
lext (L320a Ell)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
leed (L320a Ell)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19085 |
liegen |
liegen:
lege (L320a Ell, ...
L320a Ell)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22555 |
liegen (kaartspel) |
liegen:
leege (L320a Ell)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17647 |
lies |
dun, de -:
de dunne (L320a Ell)
|
lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
lieveheersbeestje:
leevehiersbiesje (L320a Ell)
|
lieveheersbeestje [DC 49 (1974)]
III-4-2
|
24568 |
lievevrouwebedstro |
bedstro:
eigen spellingsysteem
bèdstruuë (L320a Ell)
|
Onzelievevrouwebedstro (asperula odorata 10 tot 30 cm groot. De stengels zijn glad, de bladeren staan in kransen van 6 tot 8 lancet- tot spatelvormige bladeren, ze zijn vrij breed en puntig, de bladrand is meestal wat ruw; de bloemen staan in lang geste [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30144 |
liggende rollaag |
rollaag:
rǫllǭx (L320a Ell)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.]
II-9
|