24717 |
nerf van een blad |
nerven:
eigen fon. aanduidingen
nerve (L320a Ell)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
klocht:
eigen spellingsysteem bij biggen
klocht (L320a Ell),
nest:
eigen spellingsysteem
nêst (L320a Ell)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
timmeren:
tummere (L320a Ell)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
nestkastje:
nèstkestje (L320a Ell)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gevel (L320a Ell),
kokker:
koker (L320a Ell, ...
L320a Ell),
snotneus:
Bij druipers.
snotneus (L320a Ell),
snuit:
snōēt (L320a Ell),
vergunning hebben:
(hai heet vergunning) (L320a Ell)
|
neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
naas:
naas (L320a Ell)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
Mv. naasgater.
naasgaat (L320a Ell)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
naasring:
nāsreŋk (L320a Ell)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
34370 |
neusring |
ring:
reŋk (L320a Ell)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L320a Ell)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|