34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dōk (L320a Ell)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33924 |
roskam |
roskam:
rǫskamp (L320a Ell)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: ai = Æ.
meneezie (L320a Ell),
manège (fr.):
mǝnēzi (L320a Ell)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|
33901 |
rotstraal |
rotstraal:
rǫtstrǭl (L320a Ell)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
24066 |
rouw dragen |
in de rouw zijn:
inne rouw zeen (L320a Ell),
rouw dragen:
rouw drage (L320a Ell)
|
Rouw dragen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20421 |
rouwbrief |
rouwbrief:
rouwbreef (L320a Ell)
|
De rouwbrief. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24065 |
rouwkrans |
krans:
krans (L320a Ell)
|
De krans die op de kist wordt gelegd [krants]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20446 |
rouwsluier |
falie:
lange sluier
faliej (L320a Ell),
voile:
korte sluier
voeël (L320a Ell)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
voile:
voeël (L320a Ell)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
24524 |
rozenbottel |
hanenkul:
eigen spellingsysteem
hanekulle (L320a Ell)
|
rozenbottel (vrucht van de hondsroos: papetuutje, papetoet, hanekul, wepen, klokke, rozenbottel). [N 92 (1982)]
III-4-3
|