19538 |
straatbezem |
stalbezem:
stalbesem (L320a Ell)
|
bezem, hard, gebruikt voor ruwer werk, zowel binnen- als buitenshuis (harde bezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21213 |
straatgoot |
graaf:
graaf (L320a Ell)
|
een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22870 |
strafschop |
penalty (eng.):
pienantie (L320a Ell)
|
Strafschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
29830 |
strek |
rek:
ręk (L320a Ell)
|
De lange smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17b; N 98, 173; monogr.]
II-8
|
30141 |
strekkenlaag |
reklaag:
ręklǭx (L320a Ell)
|
Laag in lengterichting liggende bakstenen. Zie ook het lemma 'Strek' in wld ii.8, pag. 75 en afb. 41. [N 31, 23a; monogr.]
II-9
|
18776 |
streng |
streen:
strēn (L320a Ell),
streng:
streng (L320a Ell)
|
De strengen garen die men op scheerklossen (bij kettinggaren) of op spoelpijpen (bij inslaggaren) spoelt bijvoorbeeld door middel van een pijpenspoel voor het scheren. [N 39, 55a; N 34, D add.; monogr.] || niet toegevend, weinig vrijheid veroorlovend, stipt oordelend volgens wet of voorschrift [strak, streng, hard] [N 85 (1981)]
II-7, III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
kluw:
kloew gare (L320a Ell)
|
Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
29140 |
strengen |
karklingen:
kɛrkleŋǝ (L320a Ell),
klingen:
kleŋǝ (L320a Ell)
|
Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b]
I-10, I-13
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
rēstǝr (L320a Ell)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
19442 |
strijkijzer |
strijkijzer:
beide ie\'s, langgerekt
striekiesder (L320a Ell)
|
Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)]
III-2-1
|